U bent hier
Herdenkingsmoment Brecht Vermeulen bij het Praalgraf van Albrecht Rodenbach
1888
Eerste Rodenbachstoet met de onthulling van het Praalgraf ontwerp Jules Lagae
Nochtans was het 8 jaar lang na zijn overlijden vrij stil geweest rond Rodenbach.
Op 23 juni 1880 – vandaag dus exact 144 jaar geleden - stierf thuis in zijn geboortestad Roeselare in 1880 aan tuberculose. Hij was net geen 24 jaar oud.
Vanaf die tijd werd hij hét symbool van de Vlaamse studentenbeweging.
Niet toevallig begon in die tijd ook de regionale studentenclubs aan de K.U.Leuven opgericht te worden : Moeder Kortrijkse (1884), Moeder Brugse (1886), Mastentop (1887), Moeder Westland 1890 … als erfenis van de Algemene Studentenbond van Rodenbach.
De laatste dagen voor zijn overlijden had zijn ziekte Rodenbach helemaal uitgeput. Nadat hij in april was overgebracht uit Leuven, kende hij geen goede momenten meer. Op 14 mei 1880 brachten voorzitter Hendrik Horrie en ondervoorzitter Alfons Carlier van de Letterkundige Maatschappij “De Vriendschap” hem nog een bezoek bij hem thuis.
Op 21 juni 1880 bracht zijn vriend Aloïs Bruwier een laatste bezoek aan de stervende Rodenbach.
En op 23 juni, rond 11 uur in de avond, stierf hij thuis.
De legende wil dat Albrecht Rodenbach in september 1879 tijdens een roeitochtje op Dikkebus Vijver met enkele meisjes, daar in het water zou zijn gevallen en daar een verkoudheid opliep die het begin vormde van zijn ziekte. Wellicht was die ziekte al vroeger ontstaan, want in augustus uitstel voor zijn examens moest vragen bij de Centrale Examencommissie.
In oktober kwam hij vijf dagen later dan de start van het academiejaar in Leuven aan, en daarover schreef hij al dat hij zijn “dubbele ziekte begon te voelen : verkoudheid en afmatting van lijf en ziele.” Op 21 oktober 1879 schreef hij Macte Animo waarin hij dan al de ernst van zijn ziekte onderkende.
Zijn ziekte bleef aanslepen en hij schreef aan zijn uitgever Hoste dat hij geen bronchitis had maar een soort van “Pleurésie”. De ene week ging het wat beter, en dacht hij spoedig te genezen, de andere week leed hij opnieuw aan hoge koorts.
Waarschijnlijk in de loop van april 1880 werd Rodenbach overgebracht van Leuven aar Roeselare. Gustaaf Verriest, de broer van Hugo Verriest, was professor in de geneeskunde aan de Universiteit en was daar bij aanwezig samen met Alois Bruwier. In de lijkrede die hij enkele maanden later uitsprak zei hij : “Hoe zwaar viel het mij op de ziek, toen ik hem, mager, bleek en beenderig met diepgezonken ogen en gloeiende koortsige hand, slodderend in zijn te wijd geworden klederen, in mijn armen nam en - stap voor stap – den hogen steilen wenteltrap afdroeg. Wij voeren huiswaarts in een ziekenwagen. ’t Was een mistige regendag in de lente”.
Albrecht Rodenbach is belangrijk geweest voor Roeselare en voor Vlaanderen.
Marc Reynebeau vond dat hij een voorloper was van het cultureel nationalisme, waardoor hij de enge grenzen vanhet taalflamingatisme doorbrak. Door zijn organisatiedrift en leiderschap voedde hij ongetwijfeld bij velen het besef dat hij later een politiek leiderschap zou opnemen. Zijn ziekte en veel te vroege overlijden zorgden dat dit niet verwezenlijkt kon worden.
Hij was en bleef vele tientallen jaren later een inspiratiebron voor velen. Meer nog : zowat elke maatschappelijke en politieke tak probeerde zaken van Rodenbach voor eigen gebruik te recupereren. De blauwvoet werd gebruikt bij tal van jeugdverenigingen – zoals in het logo van het VNJ of op de riem van de KSA. Studentenverenigingen zingen de Blauwvoet, maar kunnen spijtig genoeg het verhaal errond niet meer brengen.
Die kentering kwam inderdaad in de jaren 1980. Vanaf die tijd moest alle Vlaamsgezindheid als ouderwets romantisme en gevaarlijk nationalisme weggezet worden. In “De Nederlandse Literatuur sedert 1830”, een uitgave van Teleac en de BRT uit 1984, werd nog slechts één lijntje gewijd aan Hugo Verriest en geen enkel aan Albrecht Rodenbach. Een jaar voordien, in het boek ‘Culturele Geschiedenis van Vlaanderen’, werd de boodschap van Albrecht Rodenbach gereduceerd tot het ‘nostalgisch vlaamsgezind christendom van Gezelle”. De weg-met-ons mentaliteit en het afkeren van de Vlaamse Beweging bestond bij een groep schrijvers en opiniemakers dus zeker al een stuk vroeger dan bij de doorbraak van het Vlaams Blok in 1991.
Er zijn momenten geweest dat sommige overijverige sympathisanten van Rodenbach een mythologische leidersfiguur hebben gemaakt. Als hij langer zou hebben geleefd zou hij dat misschien wel geworden zijn, of misschien ook niet. Met jong gestorven mensen die voor hun leeftijd al bijzondere prestaties hadden geleverd, gebeurt dit soort voorstellingen wel vaker.
Welke rol zou Rodenbach in de 21ste eeuw hebben opgenomen ? Zou hij anti-islamist of klimaatactivist geworden zijn, of strijder tegen coronabeperkende maatregelen ? Zou hij de west-Europese waarden en normen als basisbeginselen hebben genomen ? Zou hij zich verzet hebben tegen het gemakkelijke gebruik van Engelse woorden in onze taal of tegen de verengelsing van het hoger onderwijs ? Niemand kan dat zeggen.
Maar wel is zeker dat hij een katalysator is geweest om via toneel, via gedichten, via scholierenbonden en via de studentenverenigingen een beweging zuurstof heeft gegeven om het eentalig-Franstalige België te verlaten en om in Vlaanderen - waar het Frans zowel in de administratie, het onderwijs, het gerecht, het bedrijfsleven als in de politiek de enige taal was – het Nederlands als vanzelfsprekende taal te gaan hanteren. En dat is er niet vanzelf gekomen. Dat heeft bloed, zweet, tranen en jarenlange inzet van velen gevraagd.
Wij mogen Albrecht Rodenbach nooit vergeten.